Furor Musicus

Ensemble

In de Oosterkerk:

Biografie

Antoinette Lohmann – barokviool
Jörn Boysen – klavecimbel
María Sánchez Ramírez – cello

 

Furor Musicus bestaat uit Antoinette Lohmann, Jörn Boysen en Maria Sanchez Ramirez.Het ensemble bestaat sinds 2008 en is opgericht door Antoinette Lohmann. De groep legt zich voornamelijk toe op de uitvoering en registratie van onbekend veelal Nederlands 17e en 18e eeuws repertoire op historische instrumenten.

 

Op 1 september verscheen hun nieuwe cd: Der habile Violiste. Op deze cd werk van Johan Fischer en Hans Leo Hassler (1564-1612): onbekende juwelen uit de schatkamer van de barokmuziek.

 

Antoinette Lohmann geeft les aan het Conservatorium van Amsterdam, Utrecht en Leipzig. Zij geniet grote bekendheid in de wereld van de oude muziek.

 

Jörgen Boysen studeerde o.a. bij Ton Koopman aan het Koninklijk Conservatorium Den Haag en werkt als uitvoerend musicus, dirigent, componist en productieleider. Hij doceert aan het Utrechts Conservatorium.

 

María Sánchez Ramírez studeerde in Spanje aan het conservatorium en aan het Koninklijk Conservatorium Den Haag. Ze geeft cello-les en speelt sinds enkele jaren in Furor Musicus.

 

De naam Furor Musicus is ontleend aan de term Furor Poeticus, een Latijnse uitdrukking die verwijst naar het fenomeen poëtische (of artistieke) inspiratie in de literatuur uit de Griekse en Romeinse Oudheid. Het woord furo(r) refereert aan een staat van intense opwinding, soms grenzend aan waanzin. De term Furor Poeticus refereert aan het vermogen om geïnspireerd te raken en anderen te inspireren. Inspiratie (letterlijk: adem) is een staat van verrukking van de geest die boven talent en bewustzijn uitstijgt. Poëtische, artistieke inspiratie wordt vaak omschreven als een staat waarin de dichter (of de musicus) passief en onbewust wordt geleid door een hogere macht, hetgeen tot de conclusie zou kunnen leiden dat inspiratie en vaardigheid tegenstrijdig of onverenigbaar zouden zijn, maar er is geen bewijs voor dat de Griekse dichters in de Oudheid deze mening waren toegedaan. Integendeel, in de Oudheid werd juist evenveel belang aan ambacht (vaardigheid) als aan inspiratie toebedeeld. Er werd verschil gemaakt tussen poëtische inspiratie; een tijdelijke staat van zijn, veroorzaakt door een kracht die op zijn minst ogenschijnlijk van buitenaf kwam, en poëtisch genie; de permanente kwaliteit en vaardigheid van de dichter. Om dit naar de muziek terug te brengen: zelfs tot ver in de achttiende eeuw werd muziek niet in de eerste plaats als een kunst beschouwd, maar als een ambacht. Baillot beschrijft zelfs nog in zijn vioolmethode van 1835 dat inspiratie pas tot een passende uitvoering kan leiden wanneer de musicus ook over de kennis en de vaardigheden beschikt waarmee hij deze inspiratie in overeenstemming met het onderwerp vorm kan geven. Dit is waar vaardigheden, kennis en inspiratie samenkomen en wat in de naam Furor Musicus wordt weerspiegeld.

 

Als sprake is van inspiratie, van binnenuit of van buitenaf, raakt furor de componist, de uitvoerenden en de luisteraar.
Een geïnspireerd compositie kan niet zonder geïnspireerde uitvoerders en geïnspireerde luisteraars.

 

www.antoinettelohmann.nl/furormusicus.html